
Morelia virides aru
De groene boompython (Morelia viridis) is een slang uit de familie pythons (Pythonidae).
De groene boompython is een middelgrote soort die maximaal ongeveer 2 meter kan worden maar meestal kleiner blijft. De lichaamskleur is groen met gele tot blauwe strepen en gele tot witte vlekken. De juvenielen hebben een markante gele of rode kleur met opvallende vlekken. De python komt voor in regenwouden in zuidoostelijk Azië.Het is een typische boombewoner die zelden de bodem betreedt. De python is niet giftig en doodt zijn prooi door wurging.
De python heeft verschillende natuurlijke kleurvariaties die gedurende het ouder worden veranderen. Jonge boompythons zijn geel of rood van kleur maar oudere exemplaren worden groen van kleur. De reden van deze drastische kleuromslag is bestudeerd maar nog niet precies bekend.
De groene boompython is een van de weinige slangen die populair is als exotisch huisdier. De python is net als sommige andere slangen als de boa constrictor en de kousenbandslang een gewilde soort in de handel in exotische dieren. Sinds de jaren 90 zijn er door liefhebbers verschillende succesvolle pogingen gedaan om dit dier in gevangenschap op te kweken. Er is hierdoor veel bekend over het gedrag en de levenswijze van de python.
De groene boompython komt voor in zuidoostelijk Azië; op en rond het eiland Nieuw-Guinea. Dit eiland behoort staatkundig gezien tot Indonesië (het oosten) en Papoea-Nieuw-Guinea (het westen). De omliggende eilanden waar de slang te vinden is behoren tot de Aru-eilanden en omvat de eilanden Biak, Gag, Japen, Misool en Salawati. Tenslotte komt de slang voor in Australië maar alleen in het noordelijkste puntje van de staat Queensland, genaamd Kaap York.
De groene boompython leeft in tropische, warme en vochtige bossen die dichtbegroeid zijn. Het verspreidingsgebied bevindt zich rond de evenaar en het is er in de natuurlijke habitat constant zowel warm als vochtig. De jaarlijkse regenval kan per regio sterk verschillen en varieert van 2000 mm in lager gelegen delen tot 3000 millimeter in de bergstreken. De groene boompython is te vinden van laaglanden tot een hoogte van 2000 meter boven zeeniveau. Hevige onweersbuien zijn niet zeldzaam. Het grootste deel van het verspreidingsgebied ken geen echte droge periode, met uitzondering van het oostelijk deel van het eiland Java en de Kleine Soenda-eilanden. Het terrein varieert sterk in hoogte maar is altijd dichtbegroeid met tropische regenbossen.
De bossen op Nieuw Guinea zijn ruig en meestal moeilijk te bereiken voor de mens. Het midden van het eiland bestaat uit een langwerpig gebergte dat van oost naar west loopt en het Centraal Gebergte wordt genoemd. Een groot deel van het verspreidingsgebied bestaat uit laaglanden maar ook in bergbossen wordt de groene boompython aangetroffen. De omgevingstemperatuur is in veel gebieden gemiddeld iets hoger dan 25 graden en de luchtvochtigheid is rond de 80 procent. De maanden maart tot oktober hebben meeste zonuren en een echt koude winterperiode ontbreekt.
De groene boompython is qua lengte een relatief gemiddelde soort die een lengte bereikt van ongeveer 1,5 meter. Uitschieters kunnen langer dan twee meter worden en in uitzonderlijke gevallen een lengte bereiken tot 2,2 meter. De lengte varieert wat per populatie; exemplaren van het eiland Biak worden het langst. Andere variaties blijven wat kleiner omdat ze een wat compactere bouw hebben, een voorbeeld is de Sorong-variatie.
De kop van de boompython valt op door de twee bulten voor de nek, aan de achterzijde van de schedel. Deze worden veroorzaakt door de goed ontwikkelde en vergrote kaakspieren. Ook andere slangen hebben krachtige spieren om prooien vast te grijpen met de bek, maar hebben meestal geen verdikkingen van de kop. De ogen van de python vallen op door hun relatieve grootte, wat in combinatie met de horizontale pupil de nachtelijke levenswijze verraad. De ogen zijn geel tot oranje van kleur, bij juvenielen zijn ze lichter en vaak roodachtig gestreept.
De groene boompython heeft net als alle pythons zogenaamde labiale groeven, dit is een rij putjes in de labiale (=onderlip)schubben aan de kop. Iedere onderlipschub bevat een dergelijke groef, de groeven bevatten zintuiglijke cellen die gevoelig zijn voor infraroodstraling veroorzaakt door warmte. Hiermee kan de python in volledige duisternis, als de ogen niets kunnen zien, prooidieren toch waarnemen door de warmte die ze uitstralen.
De schubben aan de bovenzijde worden de dorsale schubben genoemd, de schubben de python zijn niet gekield en glanzend, de rugzijde telt 27 tot 55 schubben in de breedte op het midden van de rug. De buikzijde telt 219 tot 250 schubben van nek tot staartbasis die de buikschubben of ventrale schubben worden genoemd. De staartbasis is vanaf de bovenzijde bezien moeilijk waar te nemen maar aan de onderzijde wordt de staart begrensd door de duidelijk zichtbare cloaca. De schubben aan de onderzijde van de staart worden de subcaudale schubben genoemd, de groene boompython heeft er 70 tot 112. De subcaudale schubben zijn gepaard, in tegenstelling tot veel andere slangen zoals de gelijkende hondskopboa. De kopschubben bestaan uit kleine, korrelige schubben en niet uit platen zoals slangen uit de familie gladde slangen.Alleen de schubben rond de neus en rond de bek zijn vergroot, de schubben aan de bovenlip worden supralabiale schubben genoemd en de schubben aan de onderlip infralabiale schubben. De schubben aan de neusgaten zijn sterk vergroot en worden de nasale schubben genoemd, de schubben die tussen de nasale schubben liggen worden de internasale schubben genoemd. Aan de voorzijde van de snuit zijn in het midden de rostrale schub aanwezig en aan de onderkaak de mentale schub. In de rostrale schub zijn twee warmtegroeven gelegen, tussen de rostrale en mentale schub zit eveneens een kleine opening. Dit is echter geen groef maar een opening die bij alle slangen voorkomt en waardoor de tong ook bij een gesloten bek naar buiten kan worden gestoken.
Mannetjes en vrouwtjes zijn lastig uit elkaar te houden. De mannetjes hebben soms sporen maar deze komen ook bij vrouwtjes voor en hoewel de sporen gemiddeld langer zijn bij de mannetjes is dit toch geen hard geslachtskenmerk. Door te sonderen kan het geslacht bepaald worden; hierbij wordt een staafje in de cloaca gebracht waarna de diepte wordt vergeleken. Bij een mannetje kan het staafje zo'n zeven tot negen schubben diep worden ingebracht, bij de vrouwtjes hooguit twee tot drie schubben diep.
De groene boompython is maar met weinig andere slangen te verwarren. Er zijn wel verschillende soorten groene slangen, zoals de twijgslangen uit het geslacht Ahaetulla en de mamba's uit het geslacht Dendroaspis. De groene boompython heeft echter een onmiskenbaar brede en grote kop. Een uitzondering is de hondskopboa (Corallus caninus). Deze slang, die niet in Azië voorkomt maar in delen van Zuid-Amerika, heeft eenzelfde bladgroene kleur met soms lichtere vlekken en is tevens in het bezit van labiale groeven. Bij de hondskopboa zijn deze groeven aanwezig op alle labiale en supralabiale schubben aanwezig, bij de groene boompython alleen op de bovenste frontale labiale schubben en op de achterste supralabiale schubben. Opmerkelijk is dat de bij de groene boompython voorkomende blauwe rugstreep met driehoekige, zigzaggende vlekjes aan weerszijden ook voorkomt bij een Braziliaanse variant van de hondskopboa.
De basiskleur is altijd helder- tot grasgroen, met op het midden van de rug een lichte blauwe streep en hier en daar witte of gele vlekken. Soms zijn de dieren egaal groen van kleur zonder vlekken. Er komen ook dieren in het wild voor die geel gekleurd zijn of zelfs egaal lichtblauw. Dit zijn echter uitzonderingen. De blauwe kleur wordt veroorzaakt door veranderingen in de hormonale huishouding van het dier, vaak tijdens of na een zwangerschap. Dit kan tijdelijk zijn of blijvend.
Jonge exemplaren van de groene boompython zijn geel- of roodgekleurd met een uitgesproken vlekkenpatroon, afhankelijk van de variatie. De jonge slangen kleuren geleidelijk om naar groen, of naar de kleur van de ouderdieren indien deze anders is. Deze omkleuring duurt meestal 12 tot 18 maanden, maar kan ook veel korter zijn zoals een jaar tot enkele maanden. Opmerkelijk is dat uit een enkel legsel verschillende kleurvariaties kunnen komen, met als uitzondering de Australische populaties die altijd gele jongen voortbrengen.
Bij de volwassen exemplaren komen ook overwegend blauw of geel gekleurde exemplaren voor in de natuur, hoewel geheel blauwe exemplaren tot de uitzonderingen behoren. Blauwe exemplaren missen een laag oliehoudende cellen (xanthoforen) die geel van kleur zijn. In combinatie met de blauwe pigmenten in de huid veroorzaakt deze laag de groene kleur van de meeste groene boompythons. Blauwe exemplaren zijn zeer zeldzaam en erg gewild bij slangenhouders. De groene boompython wordt beschouwd als een van de bontst gekleurde slangen, zowel de jonge exemplaren als de volwassen dieren.
De juvenielen een opvallende kleur hebben, is echter niet bekend. Er zijn wel meer slangen die soms een gele tot oranje kleur hebben, zoals enkele adders uit Midden-Amerika en verschillende groefkopadders in de Filipijnen, maar deze soorten veranderen niet van kleur als ze ouder worden. Bij de slangen komt het ook voor dat de jongen een andere kleur hebben dan de ouderdieren, wat waarschijnlijk veroorzaakt wordt doordat de jongen en de volwassen exemplaren in een andere habitat leven. Bij de groene boompython is dit echter niet het geval; zowel de juvenielen als de adulten leven in bomen. Biologen vermoeden dat de juvenielen door hun kleur en opgerolde lichaam in rust een bloem of een rijpe vrucht imiteren. Uit experimenten is gebleken dat vogels de jonge boompythons negeren maar aangezien jonge exemplaren geen vogels eten is dit waarschijnlijk geen verklaring. Ook wordt wel geopperd dat de slang fruit imiteert om hagedissen aan te trekken die weer af komen op fruit-etende insecten. Ook hiervoor is echter geen hard bewijs.
De Aru-variatie is een van de zeldzamere variaties en is te herkennen aan de meer smaragdgroene kleur, vooral bij halfwasexemplaren. Oudere dieren krijgen een lichtere kleur. Over het gehele lichaam zijn kleine witte vlekjes aanwezig die op het midden soms samengroeien tot een witte lengtestreep. Van de vrouwtjes is bekend dat ze tijdens de zwangerschap geheel blauw kleuren en meestal na het afzetten van de eitjes weer groen worden maar er zijn waarnemingen bekend van exemplaren die de blauwe kleur niet meer verloren.
De staartpunt is relatief stomp en de kop is wat gedrongen in vergelijking met andere variaties. De juvenielen zijn vrijwel altijd geel van kleur maar rode exemplaren komen heel zelden ook voor.
Door het gespierde lichaam, behendige grijpstaart en lange tanden is de python gespecialiseerd om vanuit een tak snel uit te halen naar een prooi. Hierbij wordt de staartpunt gebruikt als lokaas; deze wordt heen- en weer gekronkeld waardoor prooien worden aangetrokken zoals knaagdieren, en als ze dicht genoeg genaderd zijn slaat de slang bliksemsnel toe.
De groene boompython heeft een redelijk gezichtsvermogen maar kan pas contouren waarnemen als een object relatief dichtbij is en beweegt. De slang kan geen verschil zien tussen een dier dat zich stilhoudt en een levenloos voorwerp. De ogen zijn aangepast op het kunnen zien in de schemering en hebben een verticale pupil. De warmtegevoelige sensoren aan de onderkaak en de neus zijn het belangrijkste zintuig van de slang bij het 's nachts opsporen van de prooi.
De groene boompython eet voornamelijk kleine zoogdieren en hagedissen, vroeger werd wel gedacht dat voornamelijk vogels op het menu stonden maar uit onderzoek door Switak et al, waarbij de maaginhoud van een groot en representatief aantal boompythons werd onderzocht, werden geen resten van vogels aangetroffen. Vogelresten werden echter wel gevonden door de Australische bioloog David Wilson in de uitwerpselen van exemplaren die rond bloeiende bomen jagen. Er wordt ook wel beweerd dat de python hangend in takken, vleermuizen uit de lucht plukt maar hier zijn geen wetenschappelijke waarnemingen van. Zeer jonge exemplaren eten kleine hagedissen zoals gekko's en skinken, kikkers en insecten als kevers en motten. Ze gebruiken de zeer beweeglijke staartpunt, die opvallend gekleurd is en aan een worm of rups doet denken, om prooien te lokken. Bij oudere exemplaren verdwijnt dit gedrag.
Vijanden van de groene boompython zijn voornamelijk rovende vogels als de zwarte orgelvogel (Cracticus quoyi) uit de familie orgelvogels en de rosse valkuil (Ninox rufa) die behoort tot de uilen.
Onze dieren.
1.0
1.0